De vergeten ‘wolvenkinderen’ van WOII

Na het einde van het verwoestende conflict deden de kinderen van Oost-Pruisen alle moeite om te overleven.

 

Voor Gisela Unterspann duurt het oorlogstrauma nog steeds voort. Ze heeft het gevoel dat haar pijnlijke ervaringen als kind dat zonder haar ouders moest opgroeien, veronachtzaamd zijn.

 

In de nasleep van de Tweede Wereldoorlog bleven kinderen vaak achter zonder ouders om hen te helpen de gevolgen van conflicten te dragen. Dit gold ook voor de kinderen uit Oost-Pruisen die tijdens de laatste fasen van de oorlog van hun familie gescheiden werden. Veel van deze kinderen, geïsoleerd van de rest van de mensheid, zwierven als hongerige wolven door meedogenloze bossen terwijl ze probeerden te overleven. Zij werden bekend als de "wolfskinderen".

Dr. Michelle Mouton, professor in de geschiedenis aan de Universiteit van Wisconsin, haalde bij haar beschrijving van de geopolitieke besluitvorming aan het einde van de Tweede Wereldoorlog een verklaring uit 1944 van de Britse Labourpartij aan. In die verklaring sprak de partij haar verwachting uit van een dreigende "diepgaande haat tegen Duitsers in de bezette landen in de vroege naoorlogse periode" en de overtuiging dat Duitsers wellicht een keuze moeten maken tussen "migratie en uitroeiing". Mouton zegt dat de geallieerden, in de officiële versie althans, "geen bloedbad wilden, en dus stemden ze in met migratie."

Door de chaos die ontstond door zowel wettige als onofficiële uitzettingen van Duitsers, was het voor gezinnen moeilijk om zich te herenigen en waren de gevolgen voor het lot van kinderen uit Oost-Pruisen enorm. Sommigen werden naar Sovjet-kindertehuizen gestuurd, anderen vluchtten naar Litouwen of naar een nieuw en verdeeld Duitsland. In ontelbare gevallen zou de rest van hun kindertijd en adolescentie worden gekenmerkt door de druk om zich aan te passen aan onbekende en vaak onverdraagzame omgevingen.

Veel van de Duitse wolfskinderen die naar Litouwen gingen delen soortgelijke levensverhalen, waarin taal, familie en thuisland – enkele van de sterkste factoren waarop identiteit is gestoeld – werden geëlimineerd op een leeftijd waarop ze het meest vatbaar waren voor beïnvloeding. Wat ze daarvoor in de plaats kregen was een leven waarin onder een valse identiteit en onder zware omstandigheden moest worden gewerkt, vaak met maar een minimale opleiding. Eventuele hulp van Litouwse buren kon op elk moment abrupt eindigen; ze leefden in een door de Sovjet-Unie bezet Litouwen, dat zich schaarde achter het Sovjetbeleid om de invloed van de nazi's op de politiek en de samenleving te elimineren, als vergeldingsmaatregel voor de gedeelde Duitse schuld. Uiteindelijk werden ze kinderen die zwaar te lijden hadden onder de ineenstorting van een systeem dat in eerste instantie goed bedoeld was.

 

Hoewel fotograaf Lukas Kreibig zich niet precies kan herinneren waar hij voor het eerst las over de ervaringen van de wolfskinderen, bleven hun in mysterie gehulde verhalen hem bij. Als student aan de Deense School voor Media en Journalistiek probeerde hij aan de hand van een fotografieproject dat hij in 2017 begon beter te begrijpen wat er met de kinderen van Oost-Pruisen is gebeurd. Tijdens zijn onderzoek kwam hij het werk van Claudia Heinermann tegen, die een boek over wolfskinderen had gepubliceerd. Ze zouden samenwerken met dezelfde vrouw, Luise, zelf een voormalig wolfskind, die hen voorstelde aan degenen die ze fotografeerden voor hun afzonderlijke projecten. Kreibig zegt over de twee projecten: "Het is goed dat [de verhalen van wolfskinderen] op vele manieren naar buiten komen", zodat hun leven en geschiedenis beter bekend worden.

Gemotiveerd door het belang van het documenteren van enkele van de laatste ooggetuigen van een allesverwoestende oorlog, wilde Kreibig intieme portretten maken die de ouder wordende gezichten verlichten van degenen die in de schaduw van de geschiedenis waren achterbleven. (Hoe kinderen die tijdens de Europese migratiecrisis vluchten te maken krijgen met een blijvend psychologisch trauma.)

In een idyllisch, afgelegen Zuid-Litouws stadje ontmoette Kreibig Gisela, die op haar veertiende ontsnapte aan een Sovjet-dodenmars, nadat ze haar grootmoeder in 1945 had zien bezwijken aan de hongerdood. Na een korte terugkeer naar Königsberg reisde Gisela naar Litouwen in navolging van de belofte van meer mogelijkheden. Ze zou Litouws leren en op een kolchoz, of collectieve Sovjetboerderij terechtkomen, waar ze haar man ontmoette en een dochter en een zoon kreeg. "Werken en wonen op het land," zei ze, "was erg zwaar." Ze legde in het Litouws uit hoe ze die tijd wil vergeten, maar dat niet kan, want "het blijft je bij, als een litteken".

Er waren natuurlijk ook aangenamere periodes, zoals toen Gisela door het Duitse Rode Kruis werd verteld dat haar moeder en broer nog in leven waren, bijna twintig jaar nadat ze hen voor het laatst had gezien. In een brief van haar moeder uit 1961 schreef zij haar in het Duits: "Giselchen, ik ben zo blij dat ik weet dat je nog leeft en dat ik je adres heb om je te schrijven. We hebben al lang niets van elkaar gehoord. Je broer Dieter en ik zijn gezond."

 

Toch was de angst om aan de regering te worden verraden altijd aanwezig en kon ze haar Duitse verleden alleen onthullen aan haar naaste familieleden.

Kreibig biedt ook een kijkje in het leven van Erna, Reinhard en Elfriede, andere kinderen uit het voormalige Oost-Pruisen, met beelden van archieffoto's en hedendaagse familiefoto's en documenten die de stadia van hun leven volgen en laten zien wie ze waren en wie ze vandaag zijn. De meeste van de wolfskinderen die hij ontmoette hebben het gevoel dat ze hun Duitse en Litouwse identiteit niet volledig kunnen scheiden, omdat hun aanwezigheid in de samenleving van geen van beide plaatsen volledig werd erkend. Litouwen voorziet tegenwoordig in een klein pensioen voor wolfskinderen en Duitsland biedt enige mate van overheidssteun en politieke vertegenwoordiging, hoewel deze hier veel moeilijker te krijgen is.

De neiging om de getuigenissen van kinderen te negeren bij het schrijven van de geschiedenis, kan verklaren waarom mensen zoals Gisela en vele anderen zo lang uit de geschiedschrijving werden geweerd. Een onderzoek naar het veranderende geheugen in Duitsland en de invloed daarvan op voormalige Sovjetgebieden kan verder verklaren waarom de kinderen in het naoorlogse discours werden verwaarloosd en hoe ze uiteindelijk hun plek hebben verworven in het historische verhaal van het moderne Europa.

Onmiddellijk na de oorlog probeerden sommigen in Duitsland zich vrij te pleiten van de verantwoordelijkheid voor gruweldaden tijdens de oorlog en construeerden ze het idee van het Duitse slachtoffer of de macht van de Sovjetstaat in de strijd tegen het fascisme. Het geheugen en de herinnering waren in deze tijd ongelofelijk selectief. Het is moeilijk een tijd voor te stellen waarin de schrijnende herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog, zoals die van de Holocaust, zelden of helemaal niet werden besproken.

Dr. Jenny Wüstenberg, DAAD Visiting Professor aan de Universiteit van York, merkt op dat in het door de Sovjet-Unie bezette Oost-Duitsland "je het niet zou hebben over de wreedheden van de Sovjet-strijdkrachten, omdat ze werden afgeschilderd als bevrijders". In West-Duitsland daarentegen waren algemene discussies over Duits lijden, zegt ze, "een zeer centraal onderdeel van de manier waarop de oorlog werd herdacht."

Maar door de opkomst van het activisme van studenten en de versoepeling van de controle van de staat over het collectieve geheugen konden later meer mensen in heel Europa nieuwe herdenkingsparadigma's uiten. Met name in West-Duitsland was men het er vroeger algemeen over eens dat als er in details zou worden getreden over wat er na de oorlog met Duitsers is gebeurd, de acties van het naziregime zouden worden geminimaliseerd en een valse gelijkwaardigheid van het lijden zou worden gecreëerd. Discussies over wolfskinderen werden dus vooral gedegradeerd naar extreemrechtse revisionistische domeinen, waar kinderen als pionnen werden gebruikt om het nazisme te rechtvaardigen en het idee te ondersteunen dat ook Duitsers zwaar hebben geleden tijdens de Tweede Wereldoorlog.

Door de val van de Berlijnse Muur in 1989 en de daaropvolgende ineenstorting van de Sovjet-Unie konden gemeenschappen, zoals Wüstenberg opmerkt, opener en demonstratiever omgaan met hun verleden, omdat er meer vrijheid van communicatie was. Kreibig, die deze geschiedenis een gezicht heeft gegeven, zegt dat de verhalen van de kinderen van Oost-Pruisen in zijn geboorteland Duitsland nu beter bekend zijn.

Het trauma van oorlog ligt diep in samenlevingen verankerd en overstijgt generaties, maar zoals bij alle pijnlijke erfenissen creëert het verstrijken van de tijd ruimte voor een confrontatie met het uitwissen van de geschiedenis. Lukas Kreibig vindt het belangrijk dat "de verhalen van dood en pijn die deze oorlog veroorzaakte" worden onthouden. Zijn project over de oorlogskinderen van Oost-Pruisen biedt een kans om na te denken over de belangrijke lessen van de gevolgen van oorlog voor kinderen en de complexe en uitgebreide processen waaruit identiteit en geschiedenis voortvloeien. Het project is het zoveelste bewijs van de kracht van beeldmateriaal in een historische context, waarmee meningen kunnen worden gegenereerd en veranderd, en dat ons dwingt om kritischer na te denken over het collectieve verleden.